donderdag 16 juli 2009

Muzakje?

Trein, tram of bus: regelmatig reis ik ermee. Tijdens zo'n reis gebeurt het tegenwoordig tenminste één keer dat er iemand instapt – en met die iemand een aura van geluid. Oh, we horen de nieuwe reiziger niet praten, hoor. Er wordt beslist niet gesproken, nee, de persoon in kwestie heeft oordopjes in en die maken zulk een oorverdovende herrie dat ik de lyrics bijna woordelijk kan verstaan.

Erg irritant.

Vaak is het nogal beroerde muziek. Als mensen bijvoorbeeld van rap houden, een muzieksoort die leuk was totdat 90% van de Amerikaanse export eruit begon te bestaan, dan mag dat natuurlijk, maar moet ik echt ook deelachtig worden van het volledige oeuvre van Toepak, Emmenim en al die andere stoere helden? Oh, en iedereen die van zoete liefdesliedjes houdt, met een suikergehalte zo hoog dat ik mijn tandglazuur alleen al bij de gedachte eraan voel opbollen: moet ik werkelijk elke keer weer worden geconfronteerd met de geestelijke en seksuele capaciteiten van e(e)ga’s, lovers en concubines? Mijn wereld bestaat uit iets meer dan lente-achtige kalverliefde alleen, en daar wil ik dus ook niet voortdurend over horen.

Het zijn maar twee voorbeelden van muzak die mij zó dodelijk saai in de oren klinkt dat ik bij langere blootstelling eraan waarschijnlijk in een diepe depressie zou wegglijden, en mijn bed in zou duiken om daar voorlopig niet uit te komen. Gelukkig hoef ik het spul niet volledig te horen. Het enige wat ik opvang zijn een paar toontjes die eindeloos, tot stomvervelens toe, worden herhaald. Om een stevige mentale handicap van te ontwikkelen. Dat de luisteraars niet lethargisch heen en weer zitten te wiegen, verbaast me.

Over smaak valt niet te twisten, zeggen ze. Maar dan moet je het wel hebben.

Zo zijn er ook mensen - wie brengt ze toch bij om het te doen? - die een GSM-met-muzak bij zich hebben, en er gek genoeg van zijn overtuigd dat iedereen dolgraag hun spul wil horen. Dat is raar, want de telefoontjes hebben zulke slechte speakertjes dat er niet veel meer te horen is dan plopgeluidjes en ruis met af en toe een stem. Kijk, dat je oordopjes in doet, dat begrijp ik, dat deed ik vroeger ook; je wilt gewoon je eigen muziekje horen, alhoewel dat natuurlijk iets minder keihard zou kunnen. Maar muzak uit een GSM? Daarmee maak je het goed beschouwd ronduit belachelijk. Hoor eens hoe beroerd, hoe knullig ik dit liedje kan laten klinken? Hihihi! Je kunt er bijna niks meer van verstaan! Boehahaha!

Gelukkig ben ik nu thuis, waar ik in alle rust de ramen open kan zetten. Of nou ja, rust… Het is zo dat pal voor mijn huis niet slechts één, nee maar liefst drie basisscholen staan. En omdat kleine kinderen nog niet zo hard hoeven te werken, is het een keer of vijf per dag pauze, en dus een herrie van jewelste.

En dat vind ik eigenlijk best gezellig.

Tot vandaag dan, want opeens hoor ik, boven het geluid van de krijsende, elkaar de haren uittrekkende kinderen uit, de beat van de muzak die ik altijd zo hartstochtelijk probeer te ontlopen. Ik hoor nog iets dat op zingen lijkt ook, zingen op het simpelste gejengel dat je je kunt voorstellen dus.

De basisschool die vanwege de warmte alle kindertjes lekker buiten laat spelen. Met een liedje erbij natuurlijk, want dat vinden ze vast gezellig! Kijk maar wat er gebeurt als je K3 opzet in een kamer met jong grut, ze raken zonder uitzondering buiten zinnen. Al die nog onvolgroeide ledemaatjes spartelen alle kanten uit, op de over-energieke manier die kinderen eigen is.

En nu vallen de puzzelstukjes allemaal op hun plaats. Kinderen die alles nog moeten ontwikkelen, inclusief hun eigen smaak, ja, laten we die alvast leren dat het wel prima is om middenin een woonwijk de meest knullige muzak te laten schallen – als achtergrond-deun, begrijp me goed! Want geluisterd wordt er natuurlijk niet naar, de koters zijn immers vrolijk aan het spelen.

Straks zijn ze groot, en waar denken ze dan aan? Aan hun basisschool, die middenin de zomer buiten poenk-tssssj-poenk-tsssj-muziek draaide met de volumeknop op 20, bij wijze van muzikaal behang. Dat niet iedereen daar zo blij mee was is onbekend, want zelfs die ene buurman met z’n malle mening deed gewoon z’n ramen dicht in plaats van zijn mond open te trekken (niet vergeten mezelf nog eens voor m’n kop te slaan trouwens!).

Ja, denken ze, met een glimlach op het gezicht, zo fijn kan een basisschooltijd zijn. En dus gaan de oordopjes in, de volumeknop op hoog. De GSM hardop en het volume op tachtig, dat kan ook. Dit is dan misschien niet de muzak waar de wereld op wacht. Maar de gezelligheid van herrie die overal door- en overheen schalt, dát is wat ertoe doet! We leerden het immers vroeger al op de basisschool.

vrijdag 1 mei 2009

Pas op met je oren

Tegenwoordig ben ik heel voorzichtig met mijn oren. Want ik speel muziek. En daarom ben ik, een tijdje geleden alweer, op bezoek gegaan bij mevrouw de audicien, die oordoppen voor mij zou gaan maken. Oordoppen waarmee mijn oren niet meer kapot kunnen gaan.

Vroeger was het een meneer, een vriendelijke. Nu dus een mevrouw, een orenmevrouw die maar ietsje ouder was dan ik. En ze was ook al zo aardig. Ze had al een trouwring om – dat vond ik jammer, maar vooruit, op de dag voor Valentijnsdag – want dat was het – hoor je mij daarover niet mopperen.

Eerst pakte de mevrouw een ding, en daarmee keek ze in mijn oren. Nou behandel ik ze niet slecht, en dus grapte ik: ziet het er goed uit? Ik zie er graag goed uit, ook in mijn oren.

De mevrouw zei: maar er zit wel een prop in. Ga ermee naar de dokter, die weet raad.

Bij de dokter zeiden ze: je moet een afspraak maken en dan kun je pas over twee weken komen; maar je kunt ook een spulletje kopen en dan kan het vanzelf overgaan. Toen ging ik naar de apotheek. Ik kocht het spulletje en rende naar huis. Ik deed drupdrupdrup in mijn linkeroor. Nu zou alles snel over zijn, dacht ik.

In mijn linkeroor klonk een geluid. Een plop. En dat was meteen het laatste geluid dat ik de komende twaalf uur zou horen. Mijn oor zat helemaal dicht. Van binnen dan, van buiten zag je niks.

Toen liep ik met een half doof hoofd rond.

Die middag ging ik naar school. Toen we met z’n allen zongen, kon ik de mensen links van mij niet horen. Ik hoopte dat ik de auto’s, fietsers en treinen links van mij nog wel op tijd zou kunnen zíen. Anders zou ik verdrietig moeten worden.

Een dag later heeft de dokter mijn linkeroor weer goedgemaakt; toen ik vertelde wat er was gebeurd kon ik extra snel komen. Nu hoor ik weer alles – en zelfs meer! Er zijn hoge tonen bijgekomen. En oh ja, de irritante, extra lage brom van de airco op mijn werk, die hoor ik nu ook. Niemand die 'm hoort. Maar ik wel. Ik hoor 'm nog net.

Daar ben ik dus wel twaalf uur doof voor geweest. Wat kan het leven verrassend zijn, nietwaar? Om goed te kunnen horen moet je dat eerst eventjes helemaal niet kunnen! Je moet het maar verzinnen.

Nou ja, ik hoop maar dat mijn oordoppen snel klaar zijn. En dat ik dan nooit meer doof hoef te zijn. Dan is alles toch nog niet voor niks geweest!

woensdag 1 april 2009

Kaal, dat worden we allemaal!

Vroeger was mijn haar lang. Dat werd het pas toen ik van de middelbare school af was. Ik vond het namelijk een beetje eng, haar laten groeien. Misschien zouden mijn klasgenoten me nakijken. Ooit had ik, op een feestdag (kan er op een school zoiets een feestdag bestaan?), mijn haar geel en groen tegelijk geverfd. Het voelde aan als stro, en iedereen keek me na – met van die grote ogen die zeggen “wat ben jij eigenlijk raar – ik bedoel niet gewoon, maar bijzonder raar.” En ik dacht nog wel dat ik geen punker was, dat ze me deze dag toch wel zouden gunnen.

Maar ik had haar. En later zou het nog lang worden ook.

En toen ik naar de studentenvereniging ging, toen was het er nog steeds. Mijn lange haar. Het was een beetje stoer, maar het was pas echt stoer als ik met mijn hoofd schudde. En bovendien was het een bewijs van zegen, alsof er op mijn hoofd hemelse pokon had geregend.

Want op de studentenvereniging zag ik de eerste jongens die even oud als ik, en al bijna kaal waren.

En ik dacht: “wat een pech heb jij.” Ik haalde nog eens een hand door mijn haar (dat duurde even, want het was nogal lang) en bedacht me dat ik er vast heel wat meer meisjes mee kon versieren (dat bleek trouwens tegen te vallen, kalen hebben namelijk de halve wereld).

Nu is mijn haar korter. Lang vind ik het namelijk niet meer leuk. Te veel werk ook. Maar echt kort, dat wil ik nog niet. Want mijn haar, dat is nog steeds mijn trots.

En toen kwam de klap. Een collega liep achter me langs. Hij is nogal lang, en riep opeens enthousiast uit: “Johannes, je wordt kaal!” Meteen voelde ik aan mijn kruin, en ja hoor, onder het haar zat hoofd. Maar zit het dat niet bij iedereen? Ik besloot te wachten tot ik thuis was, en dan allerlei foto's en filmpjes van mijn kalende kop te nemen. De foto's wezen hetzelfde uit als wat ik al vermoedde: er is hoofd onder mijn haar. Maar of dat ook betekende dat ik kaal werd?

Helaas bevestigde de kapper mijn angst en nu is het dus een feit: langzaam maar zeker, oh zo zeker, word ik kaal. Het zal nog een jaar of 10 à 15 duren voordat het... (vul hier iets vriendelijks voor mij in).

Maar begonnen was het. Onterecht was mijn trots. Ik hoorde niet meer bij hen wier haar tot op hoge leeftijd weelderig bloeit. En dus werd ik jaloers. Woest jaloers. Op één iemand in het bijzonder. Mijn baas namelijk (niet die ene baas, want die scheert het weinige haar dat hem nog rest, af; maar ik heb er twee) is al goed op weg in de dertig, en nog steeds heeft hij dat haar waarop zoveel oudere mannen jaloers worden.

Alhoewel, aan elke keerzijde zit een keerzijde. Tegenwoordig kijk ik heel erg goed naar of mensen al kaal worden, en hoe ze dat dan doen. En wat bleek? Temidden van de uitbundige bebossing op het hoofd van de tweede baas weken de manen opeens uiteen. Een open plek, een oase van rust, zomaar tjoeps midden in de wapperende bedrading van een vruchtbare kruin.

Kaal, dat worden we dus allemaal. En tegenwoordig nog steeds vroeger ook. Een interessante vraag zou zijn: hoe komt dat dan? Liggen de hersenen dichter aan de oppervlakte? Zijn ze soms groter gegroeid? Voor de evolutionisten onder ons: is de kale mens de volgende fase in de evolutie van onze soort? Ik denk dat ik dan nog wel een haarsoort kan verzinnen die van mij sneller mag weg-evolueren.

Dit is dus een verhaal dat nog niet uit is. Net zoals mijn haar er nog niet helemaal uit is. Hoe zal het aflopen? Wie komt er met het juiste antwoord? Hoe zie ik er over een paar jaar uit? Hoe zien alle mensen er over die paar jaren uit?

Wie het antwoord weet mag de verlossende krabbel zetten.

zondag 1 maart 2009

"Bobbie, hier!"

Ze zeggen wel eens: geniet van de kleine dingen. Maar met de grote heb ik het vaak al erg druk.

Ze zeggen ook wel eens: ik wou dat ik een kind was. Want dan is het niet zo ingewikkeld. Een kind speelt in de zandbak, en de echte problemen bestaan nog niet.

Ik vind kinderen maar rare mensen. Ze zijn eigenlijk te klein, en ze wassen zich ook nog niet zo goed. Toen ik in de brugklas zat, was er een jongen die na gym heel erg naar zweet rook. Op die leeftijd dus nog! Moet ik dat soms weer willen, naar zweet ruiken?

Dus zeg ik maar niet dat ik wilde dat ik een kind was. Urenlang in de modder blijven spelen, als het keihard regent buiten in de plassen stampen - ook als je al kletsnat bent – of in je broek plassen en dat dan niet merken. Nou, ik liever niet.

Waarom zeggen ze nooit: ik wou dat ik een dier was? Een poes bijvoorbeeld, die zijn soms lief. Of beter nog: een hond. Dagelijks krijg je dan eten en je wast je nooit. Oh, en stinkt een hond dan niet? Ja, maar alle andere honden doen dat ook! Bovendien stinken ze vaak niet zo heel erg. Tenminste, zolang de poep er in blijft.

Vandaag fietste ik langs een park met vijver. Een meisje liet zojuist haar hondje los - model Bobbie (van Kuifje) maar dan veel aimabeler, een rennende dwijl was het eigenlijk. Meteen rende het beestje zo hard als het kon naar een grote groep ganzen; zonder een enkele blaf fladderden de beesten als één gans het water in. Dat was erg grappig om te zien; kun je nagaan wat er door het schattige hondje heenging. Thuis een lief, knuffelgraag dier, en toch krijgt het nog een gehele bevolkingsgroep in de veren.

Ik moest nog een heel stuk fietsen.

Zal ik een hond worden? Dan hoef ik nooit meer te fietsen, en zeker niet meer naar mijn werk. Ik zal dieren kunnen opjagen, en dat terwijl ik niet eens de sterkste hoef te zijn. Ik zal kunnen genieten van iets kleins, zoals een opfladderende gans.

Alhoewel, vanavond at ik Turkse pizza. Dat kan dan natuurlijk niet meer. Zouden er Turks gekruide hondenbrokken bestaan?

zondag 15 februari 2009

Cupido's terreur

Rond mijn veertiende ontdekte ik wat liefde was. Opeens was dat ene meisje uit de klas wel heel erg bijzonder. Echt veel met meisjes praten deed ik niet, maar tegen haar kon ik werkelijk geen enkel woord meer uitbrengen. Cupido had zogezegd goed raak geschoten. Op zijn eigen dag nog wel: Valentijnsdag, de dag van verliefden. Wat een kennismaking. Toen ik een jaar later nog steeds zo veel van haar hield, leek het me zó uitzinnig romantisch om mijn liefde op de feestdag van Venus' volslanke hulpje kenbaar te maken, dat de eerste de beste ansichtkaart die ik vond in mijn ogen dezelfde zeggingskracht had als een met diamanten ingelegde gouden ring.

Onlangs vond ik op internet een filmpje over Cupido. We horen lieve, zachte muziek, en zien een corpulent, engelachtig figuur zijn boog pakken. Pijl na pijl legt hij daarop, om die de wereld in te schieten. Echt goed opletten doet hij daarbij niet, want de projectielen raken deze en gene bepaald niet subtiel in ledematen die daar niet goed tegen bestand blijken te zijn. Stuk voor stuk bijten de slachtoffers in het stof, en veroorzaken zelfs gevaarlijke verkeerssituaties. Love hurts.

De avond voorafgaande aan die bewuste Valentijnsdag was niet fijn. Het kostte me grote moeite om een behoorlijk handschrift te produceren en het kaartje niet te veel te beduimelen. Tot overmaat van ramp had mijn vervelende zusje opvallend weinig tijd nodig om de kladversie van mijn liefdesverklaring te vinden. Ze moest er smakelijk om lachen.

Valentijnsdag zelf, Cupido's hoogsteigen feestdag, was een verschrikking. Het meisje van mijn hart en dromen vertelde dat ze meerdere kaartjes had gekregen. En dat had ik niet eens te horen gekregen als ik niet toevallig in haar buurt had gestaan, want ze leek me die dag angstvallig te ontwijken. Mijn naam werd al helemaal niet genoemd.

Een zoete droom leek het, maar op Valentijnsdag deelde de maffiabaas van de hoofse liefde een rechtse directe uit.

Ach, het was mijn puberteit maar. Als ik aan veertien jaar geleden denk, smaakt dat verleden me zoet, met maar een heel subtiel ranzig accent. Dat is de heilzame werking van de tijd: alles wat onprettig voelt, zal uiteindelijk vergeten zijn. En ook al zei mijn droommeisje altijd 'nee' tegen me, toch heb ik het ruim anderhalf jaar uitgehouden om om harentwil in een roze wolk te leven. Een roze wolk met rouwrandjes. En op Valentijnsdag een klap voor je bek.

Ja, op Valentijnsdag een stoot voor je dak ja, dát zal ik niet snel vergeten, Cupido. Jij lamstraal.

Nu ben ik volwassen. Het is natuurlijk allemaal goedgekomen. Nu zie ik wat Valentijnsdag écht voorstelt. En ik moet bekennen: dat valt me tegen. Degenen die die smerige Cupido juist níet in het hart zou moeten raken, zijn de winkeliers die garen spinnen bij al die roze brillen dragende, oververliefde stelletjes. Of de uitbaters van restaurants, die uitgerekend vandaag dolromantische maar helaas onbetaalbare diners organiseren. Leuk! Geniet van je verliefdheid, en zie je banksaldo tot nul gereduceerd.

En de prille geliefden zelf? Oh ja, ik loop door de stad en zie ze wandelen, hand in hand. Nog wel. Het is afwachten wat Cupido voor akeligs voor ze in petto heeft, handig met pijl en boog als-ie is. Of nou ja, schietgraag als-ie is, met zijn spervuur van pijlen die als een regenbui in de zomer op de meest ongewenste momenten op de mensen neerkletteren. Niet alleen op het hart, maar ook op been, hand of hoofd gericht.

Maar ik zie nog meer. En dat is dat dat mollige engelachtige figuur snel terrein verliest. Hoeveel winkels zijn er die overdreven met de liefde koketteren? Inderdaad, opvallend weinig. Een paar hartjesvormige ballonnen, that's it. Bij de boekwinkel ligt zelfs het boek 'Masterflirt'; ik lees wat op de achterzijde staat en concludeer dat de auteur een nobele daad verricht, want wie in staat is om te flirten en de liefde naar zijn hand te zetten, is uiteindelijk immuun voor de wandaden van die blondharige boogschutter met overgewicht. Aan ons het initiatief – exit bederfengel met pijl en boog. Met blijdschap stel ik vast dat Cupido het eindelijk op zijn bordje krijgt – of liever gezegd: met de vlakke hand in het gezicht.

Nee, Valentijnsdag is niet mijn lievelingsdag.

Bovendien zijn mijn buren aan het verhuizen, en is het dus een herrie van jewelste.

Daarnaast heb ik vandaag geen Valentijnsdate. En dat steekt me nog het meest.

Dus wie Cupido toevallig persoonlijk tegenkomt, mag 'm die muilpeer die ik veertien jaar geleden van hem kreeg, teruggeven.

zondag 1 februari 2009

Trouwe makker

Een tijdje geleden deed ik ergens op het internet een persoonlijkheidstestje. Of ik veel vriendschappen onderhield, luidde een vraag. Het antwoord was, en is, dat ik enkele goede vriendschappen heb en daarnaast een hoeveelheid relaties onderhoud.

Sommige mensen zijn erg goed in het onderhouden van contacten. Ik zal bescheiden zijn: laat mij maar piano spelen.

Maar hoe trouw bepaalde lieve mensen ook zijn, niets is zo trouw geweest als de Trouwe Makker die mij reeds negen jaar zonder aflaten bijstaat. Immers, negen jaar geleden kreeg ik, voor een verjaardag, mijn tweede horloge. Een sporthorloge was het. Het bandje voor om het polsje begaf het al snel, en dat gold niet alleen voor het originele bandje maar ook voor alle volgende, trouw door mij bij de Hema geselecteerd op prijs, maar niet op kwaliteit.

Twee jaar geleden besloot ik geen nieuw horlogebandje meer te kopen. De telefoon bleek ook prima in staat om de juiste tijd mij te vertellen. Maar dat is altijd nog heel wat anders: de telefoon moet opgeladen worden, het horloge gaf na negen jaar op één batterijtje nog nagenoeg de correcte tijd aan, het instellen van zomer- en wintertijd niet meegeteld. Toch voelt een polshorloge in een broekzak niet zoals het hoort – bovendien bleek het klokje een nuttige functie te vervullen door op de piano te liggen.

Negen jaar is heel wat voor een enkel batterijtje in een vlijtig horloge. Na wat nadenken heb ik dus maar geconcludeerd dat mijn zoektocht naar een tastbaar teken gevonden moet worden in de niet aflatende werking van mijn trouwe klokje. Een teken dat echte, onbaatzuchtige vriendschap mogelijk is en blijft!

Vriendschappen kunnen roesten en als dat gebeurt dan kan iemand daarvoor verantwoordelijk zijn.

Als om aan te geven dat het nu tijd wordt échte aandacht aan mijn vriendschappen te besteden, is het displaytje van mijn klokje gisteren eindelijk tekenen gaan vertonen van een horloge met een leegrakend batterijtje: de cijfertjes zijn een stuk vager en van tijd tot tijd bijna onzichtbaar geworden.

Als het batterijtje helemaal leeg is, zal ik de kracht hebben om mijn vrienden te geven wat ze verdienen. Dat weet ik bijna zeker.

donderdag 1 januari 2009

Geurwereld

Het meisje is dronken en alhoewel ze een vriendje heeft, laat ze zich omarmen door de jongen die voorwendt dronken te zijn maar dat niet echt is. Daar blijft het bij; toch wil ik weten waarom ze ook maar deze versierpoging toestaat.

Ze zegt ze is een fan van de jongen. Omdat hij zo lekker ruikt.

Ik vraag of ik ook lekker ruik. Ze buigt zich naar me toe; haar neus ploft tegen mijn hals. Ik blijk praktisch geurloos te zijn. Gelukkig maar.

Soms, als ik door het gebouw waar ik werk loop, krijg ik het bijna voelbaar in mijn gezicht geslingerd: een dikkige walm; een wolk lucht, drager van een protserig parfum dat per halve liter in goedkope drogisterijen tussen de aanbiedingen staat, omwolkt zonder gêne mijn hoofd, als een grijze wolkenkolom de net warm geworden zomerzon, en dringt onbeschaamd mijn neus binnen, als een ongewenste vriend die na tijden van afwezigheid onaangekondigd meteen maar enkele dagen komt logeren.

Meestal blijven luchtjes niet lang in de neus hangen. Het lijkt alsof de meeste mensen dat maar al te goed weten – terughoudend in het zich besprenkelen met lekkers zijn ze in elk geval niet, lijken dat soms als water over hun lichaam uitgegoten te hebben. Elk lichaamsdeel doet enthousiast mee aan het verspreiden van opdringerige o-de-kolere. ‘Luchtje’ wordt ‘lucht’, en volgt de drager als zijn schaduw.

Tien meter voor me uit loopt een man, die zich naar de geur te oordelen regelrecht ónder mijn neus zou moeten bevinden. Dan weer passeer ik twee kaneelstaven – althans, als ik mijn neus mag geloven. Iemand betast eerst zijn eigen kin en schudt dan mijn hand, waarna het is alsof ik de palm ervan zélf gul van aftershave heb voorzien. De hoorn van de telefoon die behalve door mij door een collega wordt gebruikt, geurt sterk naar geparfumeerde gel – even later doet ook mijn rechteroor dat.

Spreekwoorden zijn aan verandering onderhevig. Het credo anno nu is “Ik geur dus ik besta”. Dat daarmee de goedkoopste luchtjes gemoeid zijn en dat die geurigheid zich als een vuistslag in het gezicht aandient, schijnt niet ter zake te doen.

Doorgaans voorzie ik mijzelf niet van luchtjes. Dan maar niet geuren. De adoratie van dronken meisjes zal ik mislopen. Dat is jammer, maar een verlies dat ik dragen kan.