zondag 10 januari 2010

Een kanten slipje

We schrijven een broeierige zomer, ergens in het recente verleden. ‘s Morgens arriveer ik op mijn werk. En daar, voor de elektrische schuifdeuren van ons kantoor, doe ik een vondst. Een hele bijzondere vondst. Pal voor de deur ligt namelijk een kanten slipje. Van een meisje.

En ik denk na. Het is namelijk niet voor het eerst dat ik kleding op straat tref. Ik bedoel dus: zomaar moederziel alleen op straat. Geen waslijnen die met plotselinge lege plekken boven onze hoofden in de wind hangen te wapperen... nee, gewoon hups, kleren op straat.

Gisteravond nog vond ik een trainingsjasje in de modder. Zelf zou ik het jammer vinden om zo’n mooi ding zomaar op straat achter te laten, maar kennelijk denkt niet iedereen daar hetzelfde over. En het is natuurlijk mogelijk dat je haast hebt: je rent naar de tram, en floeps, daar gaat je trainingsjasje. Jammer. Maar als je bijvoorbeeld een jongen bent en je vriendin staat op je te wachten, en als je vriendin dan ook nog eens zo’n strenge haaibaai is, tja, laat het trainingsjasje dan maar zitten. Ik kan dat begrijpen.

Een vriendin vertelde me dat ze eens een schoen op straat vond. Een enkele schoen. Dat is al eigenaardiger. Ook nu kan er sprake zijn van haast: ik moest rennen om de tram te halen, en onderwijl verloor ik mijn schoen. Bij een strenge eega kan ik me nu niet zo veel voorstellen, want vrouwen letten op dingen als kleding. En op details. Lees de boeken maar. Dus als ik al een slechte indruk op vrouwen maak als ik mijn schoenen niet poets, hoe moet dat dan wel niet zijn als ik mijn ene schoen verlies?

Maar het kan eigenaardiger. Zo vond ik ooit op straat een sok. En nergens een schoen te bekennen. Heeft er nu iemand haast gehad? Ik moest rennen, en dus verloor ik niet mijn schoen maar de daaronder zittende sok. Dat is natuurlijk erg wonderlijk.

Het kantoor waar ik werk staat naast een snelweg. Rondom het pand liggen klinkers, die samen een parkeerplaats vormen, grijs en on-romantisch. Vijftig meter verderop is een groen grasveld met lekker zacht groen gras en compleet met bomen en bosjes; een feest voor hormonale pubers.

Het slipje dat ik vond, lag op de stoeptegels voor de deur van mijn kantoor. Kan de eigenaresse haast hebben gehad? Ik moest rennen en dus verloor ik niet mijn schoen noch mijn sok, en ook niet mijn trainingsjasje, nee, het ondergoed dat zich op de onderste kledinglaag bevond. Dat is heel bijzonder.

We hebben er op mijn werk veel over gesproken. Het was natuurlijk zomer; in de buurt is een universiteit met veel jonge studenten. Misschien zijn er twee verliefd op elkaar geworden, en kijk, voor de deur van ons kantoor ligt het tastbare bewijs. Maar dat is eigenaardig, want wat heb je dan op de bakstenen vloer van het parkeerterrein van een kantoor te zoeken? Hou je van het schurende gevoel van straatstenen tegen je lijf, als je de lichamelijke liefde bedrijft? Terwijl je hartstochtelijk de uitlaatgassen van de naastgelegen snelweg inademt? En wat is er dan met de rest van de kleding gebeurd? Als een slipje al niet belangrijk genoeg is om opnieuw aan te trekken, hoe zit dat dan met de rest?

Nu is de liefde door ons mensen niet te begrijpen – maar andere menselijke drijfveren zijn dat ook niet. Wat mij betreft zijn de her en der slingerende kledingstukken dan ook een uiting van een fenomeen dat we nog niet snappen. Het enige dat we kunnen doen is het vol verwondering aanschouwen. En speculeren over welke aandoenlijke of sappige taferelen zich op de plaats van het delict hebben voorgedaan.

En dat is precies wat ik zal doen. De volgende keer zal ik dan vertellen over de condoom die ik ooit in de hal van ons kantoorpand vond...

Geen opmerkingen:

Een reactie posten